Zoekresultaat
32 items gevonden voor ""
- Een witte anjer voor Johan Brouwer
Johan Brouwer deed in zijn studententijd een Raskolnikofje: kon hij het bestaan van god via het bestaan van een geweten aantonen door iemand te vermoorden? Samen met zijn broertje doodde hij een zwendelaar. Tijdens zijn gevangenisstraf leerde hij Frans en Spaans en binnen twee jaar na zijn vrijlating studeerde hij af in die twee talen, en promoveerde bovendien in 1931 op een proefschrift over de Spaande mystiek. Ten tijde van de opstand reisde hij naar Spanje als journalist van de NRC, maar na enige tijd begon Brouwer de zaak minder vanuit liberaal standpunt te bekijken. De NRC stuurde hem de laan uit, de lezers van deze krant waren niet gediend van deze koerswijziging. Voortaan schreef hij voor De Tijd (katholiek) en de Groene Amsterdammer over de gebeurtenissen in Spanje. Hij was aanwezig op het Tweede Antifascistische schrijverscongres en hield daar een vuurrode lezing. Zijn ervaringen en avonturen in Spanje staan centraal in mijn roman De vlinder in de inktpot, maar zijn avontuurlijke loopbaan eindigde niet in Spanje. Toen de Joodse lector Spaans van de UvA, J.A. van Praag, tijdens de bezetting wegens een Berüfsverbot vertrok, werd Brouwer zijn opvolger. De NSB die wist van zijn linkse sympathieën, begon een hetze: Schande! Een veroordeeld moordenaar als hoogleraar aan de hoofdstedelijke universiteit! Brouwer legde zijn functie neer en verdween in het verzet. Hij werd een inspirator voor het studentenverzet, en was betrokken bij de overval op het bevolkingsregister in Amsterdam, samen met o.a. Willem Sandberg, Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Hij werd in april 1943 gearresteerd en op 1 juli gefusilleerd in de duinen. Hij is begraven op de erebegraafplaats in Overveen/Bloemendaal. Ik was daar nog nooit geweest, maar besloot enkele dagen voor Allerzielen eens langs te gaan om een witte anjer op het graf van Brouwer te leggen. Er was helemaal niemand, maandagochtend kwart voor negen, dus ik had de hele plek voor mezelf. Was het sereen? Ik denk dat alles dat half in de mist op maandagochtend door iedereen verlaten is, sereen over kan komen, dat is te makkelijk. Het was waardig, respectvol, en leeg. De man die met In de schaduw van de dood een van de best geïnformeerde romans over de Spaanse burgeroorlog schreef, wiens verzameld werk bij Van Oorschot verscheen in drie delen dundruk, die een lange gevangenisstraf uitzat wegens moord, die moed aan idealen verbond, ligt onder een uiterst bescheiden steen op een prachtige begraafplaats. (foto's: Patrick Bassant)
- Schreeuwen op de markt
Vorige week was de presentatie van het themanummer van DW B, 'Schreeuwen op de markt. Excentrische literatuur' in het dr. Guislain Museum in Gent. 'Een chaotische avond, een taalfeest, een waardevolle en onconventionele lees-, kijk- & luisterervaring', kondigde ik in mijn inleiding aan. Dat bleek adequaat voorspeld. Ik stelde dit nummer teksten van auteurs met een psychische kwetsbaarheid samen met Jan Daems, Yves Petry en Arnout De Cleene. Het is eivol primair werk met essays, focust op ‘brute’ teksten en ontregelende beelden, en houdt (de term) ‘outsiderliteratuur’ kritisch tegen het licht. Het vertrekpunt was de drang om te schrijven om niet te imploderen. Het resultaat is een excentrisch en eigenzinnig nummer. Je vindt een voorpublicatie van het verhaal van J.M.H. Berckmans op de site van De Standaard, als je de betaalmuur weet te slechten, en een voorpublicatie op de site van Folio van 'De man met de microfoon', de 'theatertekst' van Jean Jacques Abrahams, die Naninga Lens vertaalde voor DW B. Maar het gaan me nu even om die avond. Het was zo lang geleden dat ik op een literaire avond was, dat ik bijna was vergeten hoe prachtig dat kan zijn. We waren in het Dr. Guislain museum in Gent, de prachtige omgeving van een oud psychiatrisch ziekenhuis. De zaal was helemaal vol en het programma duurde te lang, maar daar had niemand last van. Mensen liepen in en uit, haalden een glas bier tussendoor en kwamen rustig weer binnen. Het programma kende enkele hoogtepunten in de vorm van Peter Holvoet-Hanssen en de Ruimte Scheppende Geheelden uit Zoersel. Peter kan elke zaal betoveren en hij dirigeerde in los verband de schrijvers met wie hij de afgelopen maanden aan een groot gemeenschappelijk gedicht werkte. Ook Maarten Otten, die een goot deel van het nummer vult met poëzie en beeldend werk, was digitaal aanwezig: hij las gedichten voor en zijn beeldend werk werd geprojecteerd. De klapper van de avond vormde Villa Voortman, een 'ontmoetingscentrum voor mensen met dubbeldiagnose en multipele problematiek' in Gent die onder regie van Dirk Pauwels een stuiterend totaal van punk, liefdesliedjes, spoken word, geraaskal en poëzie brachten. Totaal onvoorspelbaar, maar heel strak neergezet en de energie spatte er van af. Een aantal van de auteurs staan in het themanummer (Jason, Jan-Bart, Vincenzo, Jérôme), een aantal niet. Ik kreeg van deze avond weer helemaal de goede zin terug. Zo'n avond met prachtige voordrachten, onverwachte momenten, een mooie omgeving en fijne organisatie, een goed glas bier na afloop: het was zo lang geleden. Het kan weer! Een fotoreportage van de avond, van de hand van niet onverdienstelijk amateurfotograaf Patrick Bassant, vind je op de site van DW B Peter Holvoet-Hanssen. foto: Patrick
- DW B over de Grote Vlaamse Striproman
Hij is verschenen! De aflevering van DW B die ik met Sébastien Conard samenstelde over de grote Vlaamse striproman - zijnde natuurlijk gewoon een state-of-the-art van de moderne alternatieve strip. >>> Zeg niet zomaar strip tegen een striproman! Zie je de graphic novel als een opgeklopt stripverhaal, of beschouw je het als een nieuw medium? De groei van dergelijke beeldboeken is in ieder geval onmiskenbaar, niet alleen in aantal maar ook wat betreft formaat en teneur. Maar wat vereist zo’n Grote Vlaamse Striproman precies? Waarover handelt hij dan, wat moet erin, welke vorm en stijl mag hij krijgen? Of bestaat dat stripboek gewoonweg al? Curatoren Sébastien Conard en Patrick Bassant legden deze kwesties voor aan enkele kenners én tonen beeldende bijdragen van hedendaagse graphic novelists uit Vlaanderen, Nederland en Franstalig België. Het accent ligt op een aantal jonge, opkomende beeldvertellers, waarmee de hedendaagse verjonging én vervrouwelijking van het beeldverhaal is ingeluid. Met bijdragen van Ephameron, Martha Verschaffel, Serge Baeken, Shamisa Debroey, Olivier Deprez & Roby Comblain, Mélanie Corre, Guido van Driel, Dace Sietina, Christophe Poot, Naninga Lens, Gerard Herman, Sara Mertens, Coralie Laudelaout, en Dominique Goblet! Essays van Sébastien Conard, Benoît Crucifix, Kurt Snoekx, Charlotte Pylyser, Peter Moerenhout, Jan Baetens, Rik Spanjers en Erin La Cour. Op https://www.elkedagboeken.be/dw-b/dw-b-archief/2021/2021-1-de-grote-vlaamse-striproman/inleiding staat onze volledige inleiding online! Buiten deze focus leest u nieuwe gedichten van Elma van Haren, Anneke Brassinga, en vele anderen.
- Jef Last. Bestaat er een raarder leven dan het mijne?
Met een zekere vertraging is begin dit jaar de biografie van Jef Last verschenen. Rudi Wester begon tweede helft jaren tachtig al aan deze klus en tijdens de flinke periode dat ik zelf research deed naar de Spaanse Burgeroorlog en de inmenging van Nederlandse schrijvers daarin, speciaal Johan Brouwer en Jef Last, heb ik regelmatig gevloekt dat de biografie er nog niet was. Ik heb mijn info uit allerlei andere bronnen moeten peuren, terwijl ik wist dat Jef veel onuitgegeven autobiografisch materiaal heeft achtergelaten. Ik heb tijdens het schrijven van mijn roman geen contact met de biograaf opgenomen, ik wilde dan maar mijn eigen beeld van Last opbouwen. Toen mijn boek uitkwam, heb ik Rudi Wester wel gelijk benaderd en daaruit groeide een interessante en hartelijke mailwisseling. Voor een artikel in een later dit jaar te verschijnen boek over Lyrisch activisme, Nederlandstalige poëzie en politieke strijd sinds 1848, onder redactie van Johan Sonnenschein en Kornee van der Haven, heb ik wel contact opgenomen met Rudi Wester. Voor dat artikel was het belangrijk dat de boel klopt, dus toen heb ik Wester gevraagd mee te lezen en bepaalde aspecten van Jef Lasts karakter en levenswandel te verhelderen. Dus toen het boek in januari verscheen, was dat ook voor mij spannend. Kwam de Jef Last die de biograaf schetst, de op uitvoerig bronnenonderzoek en vele interviews met mensen die Last hebben gekend, gebaseerde ‘realistische’ biografie overeen met mijn romanpersonage? En overal waar ik bewust een loopje neem met de historische werkelijkheid, valt dat nu extra op? Dat laatste stuk, daar zal ik nu niet verder op in gaan. Ik denk dat de beide Jeffen Last op alle belangrijke punten overeen komen, maar ik heb vooral genoten van alles wat ik nog niet wist over hem. De biografie is voortreffelijk geschreven en Jef Last heeft zo’n afwisselend en interessant leven geleid (wie bevestigend op de titel wil antwoorden, zal eerst goed moeten zoeken.) De stijl van het boek is zo soepel, het tempo is blijvend hoog, de hoeveelheid informatie verveelt geen moment. En wat ik vooral zo mooi vind, is dat Wester faliekant achter haar subject gaat staan. Ze weet Lasts visie heel duidelijk voor het voetlicht te brengen, legt zijn complexe karakter bloot, en kiest partij. Dat kan natuurlijk tot een hagiografie uitgroeien (waarin alleen aandacht is voor de positieve aspecten van iemands leven), zeker als de biograaf het idee krijgt dat Last het van zo veel kanten te verduren heeft gehad en dat hij recht heeft op een rehabilitatie. Maar dat moet niet te veel uit de biografie spatten. En dat doet het ook niet. Wester heeft haar materiaal goed onder controle en weloverwogen maak ze er geen neutrale, feitelijke neuzelbiografie van, maar durft ze als biograaf te bewonderen en te begrijpen. Daarnaast is ook goed dat er via de figuur van Ida Last een mooi contrapunt wordt gegeven: ook haar interessante leven krijgt kleur en daardoor toont Wester ook wat er allemaal in dat vreemde privéleven van hem rommelde en hoe dat zijn doen en laten beïnvloed heeft. Daarnaast moest ik ook met regelmaat heel hard lachen om de weergave van de gebeurtenissen, alsof ze Last zelf af en toe met een milde kwinkslag terecht wijst. Wat er wat minder goed van afkomt, is het literaire werk van Last. Met zo’n overweldigende productie is dat niet allemaal te behandelen, maar teksten als het prozagedicht Marianne (1930), of montageromans uit zijn vroege periode, verdienden naar mijn smaak wat meer aandacht. Daar zit echt uniek werk tussen. Maar die literair-historische aandacht, die ik als Neerlandicus graag zou zien, is onderwerp voor een andere publicatie. In dit boek speelt het leven van Last de hoofdrol, en dat is al genoeg voor een dik boek. Ik ben door deze biografie nog meer van mijn romanpersonage gaan houden, vol bewondering voor die vent, voor zijn werklust, zijn principiële standpunten. Dit prachtige boek zal veel mensen bij de kladden grijpen.
- Een absolute aanrader, kunnen we wel stellen.
Op de blog van Hereditas Nexus, waar ze graag een eigen licht werpen op de nieuwste ontwikkelingen in de historische wereld en erfgoedsector, verscheen vandaag een bespreking van De vlinder in de inktpot. Heel fijn, want tot nu toe kwamen er geen besprekingen op specifiek historische kanalen - misschien dat fictie, zelfs historische fictie, daar toch een beetje vreemd wordt gevonden, met van die dialogen en zonder voetnoten. Ik heb geprobeerd die werelden te verenigen, en volgens deze criticus is dat gelukt. Ik citeer dan ook graag en instemmend de conclusie van Wouter van Dijk: "De gebeurtenissen die Bassant in zijn roman beschrijft zijn waargebeurd, de gedachten en gesprekken van de personages natuurlijk niet. Door zijn aanpak is de schrijver erin geslaagd een meeslepende historische roman te schrijven die dwingt tot verder lezen, en die tegelijkertijd het verwarrende tijdsbeeld van de jaren dertig in Nederland, Frankrijk en Spanje op geloofwaardige wijze weergeeft. Lezers die minder snel geneigd zullen zijn een non-fictie publicatie over de Spaanse Burgeroorlog ter hand te nemen, krijgen zo door lezing van dit spannende boek toch een goed beeld van wat de strijd in Spanje behelsde, en hoe ingewikkeld de verhoudingen tussen en binnen de strijdende partijen lagen. Tel daarbij op dat je in de loop van het boek bekende figuren uit de oorlog als Gerda Taro, Robert Capa, de generaals Walter en Miaja, kolonel-schrijver Ludwig Renn en zelfs Pablo Picasso de revue ziet passeren, en we kunnen wel stellen dat dit boek een absolute aanrader is voor wie interesse heeft in de Spaanse burgeroorlog, maar zeker ook voor wie vooral houdt van een spannend verhaal in een historische setting." http://www.hereditasnexus.com/de-vlinder-in-de-inktpot-patrick-bassant/
- Contax III en Zeiss Otus
Hoofdpersoon Pit krijgt in de roman de camera van Generaal Walter in bruikleen. Dat is een Contax III, een topcamera van fabrikant Zeiss en de grootste concurrent voor de lichtere Leica. Hij gebruikt daar een Sonnar 180 mm lens bij, een lenzenlijn die nog steeds gemaakt wordt. De plannen voor een vernieuwde Contax serie werden bij het bombardement op Dresden in februari 1945 vernietigd. De geschiedenissen van alle naamsveranderingen die Zeiss in het verleden heeft doorgemaakt, door fusies, gedwongen opsplitsingen in een Oost- en een West-Duitse tak en allerhande samenwerkingen zorgen ervoor dat er geen wijs meer is te worden uit de Carl Zeiss Ikon Voigtländer Hasselblad Jena AG GmbH-kluwen, maar feit is dat er nog steeds mooie spullen worden gemaakt onder de naam Zeiss. Bewijs hiervan is de auteursfoto op mijn roman, gemaakt door Martijn Rijnberg. Onlangs verscheen een interview met hem op de Zeiss Lenspire-site, waar liefhebbers van topfotografie in een geheimzinnig jargon met elkaar praten over kleurrenditie en bokeh. Dit laatste is een prachtig begrip, want het betreft de 'kwaliteit van de onscherpte'. Foto: Martijn Rijnberg dus. In het interview, dat begint onder een onsmakelijk grote foto van mij, ook links naar ander werk, vooral video van Martijn. En uitgebreide gebruikerservaringen voor de Zeiss Otus 55 mm en 85 mm. https://lenspire.zeiss.com/photo/en/article/otus-across-many-disciplines
- Premature anti-fascist: te vroeg gepiekt
De Amerikaanse vrijwilligers in de burgeroorlog kwamen veelal samen in de Abraham Lincoln Brigade, en onder die naam verzamelden de oudstrijders zich ook: de ALBA (Abraham Lincoln Brigade Archives) en organiseren onder meer lezingen, de jaarlijkse Bill Susman Lecture. Een heel interessante uit die serie is die door Bernard Knox, uit 1998, een geboren Brit die na de Tweede Wereldoorlog naturaliseert tot Amerikaan en in Yale en Harvard hoogleraar klassieke talen wordt. Van hem leerde ik het concept ‘premature anti-fascist’ kennen, dus dat je anti-fascist bent, hetgeen in principe prima is, maar niet als je het te snel bent geworden, want dan ben je te vroeg overtuigd van de gevaren van het fascisme. Dat is verdacht. Ook in je afkeer van het fascisme is het eigenlijk beter de meute te volgen. ´Premature anti-Fascist´ was de FBI-code voor communist - in het Amerika van rond de Tweede Wereldoorlog zeker niet minder gevaarlijk dan fascist. 'It was the label affixed to the dossiers of those Americans who had fought in the Brigades when, after Pearl Harbour (and some of them before) they enlisted in the US Army. It was the signal to assign them to non-combat units or inactive fronts and to deny them the promotion they deserved.‘ Knox zag als Brits student klassieken in Cambridge de werkloosheid als toekomst. Hij ontwikkelde communistische aspiraties; hoewel er in Cambridge, naar eigen zeggen, op een portier en keukenhulp na geen arbeider te vinden was. Hij begeeft zich in Marxistische studiegroepen en ontvangt in september 1936 een brief van John Cornford, de leider van de communisten in Cambridge, met de oproep deel te nemen aan de anarchistische of trotskistische groepen. ‘I left a few days later for Paris, with a Group of a dozen or so volunteers that John had assembled. (…) There was a German refuge artist who had been living in London, two veterans of the British Army and one of the Navy, an actor, a proletarian novelist an two unemployed workmen.’ Ook John Sommerfield moet zich in dit gezelschap bevinden, die een prachtig verslag van zijn tijd in Spanje heeft geschreven (Volunteer in Spain, 1937, in het Nederlands vertaald als Vrijwilliger in Spanje door Paul Syrier) Via Marseille monstert Knox aan op een schip van de vakbond CNT naar Alicante, vervolgens reist hij door naar het trainingscentrum in Albacete. Geen wapens voorhanden om te trainen. In november komen er eindelijk kratten… ‘There were stamps and bills of lading and brand marks on the cases that showed they had been made the rounds of the international arms markets; some were in Arabic and one case was branded with the letters IRA. They contained rifles – American ’03 Springfields, the rifle carried by the Doughboys [American G.I.] in the Great War – and, at last, our machine guns. They were a sad disappointment – antique models that sported a bicycle seat for the gunner high up in the air, real suicide traps; no one, not even the French, knew what they were (though the cases had French stamps on them) until our oldest French volunteer, a patriarch known as grand-père, identified them as St. Etiennes, a gun that was declared obsolete in the first weeks of the 1914 war. They must have been relics from the war of 1870.’ Via Wikipedia heb ik uitgezocht: waarschijnlijk zijn het St Étienne Mle 1907, dwz beetje overdreven, werd pas in ‘17 afgeschaft… Knox raakt gewond, repatrieert, ontmoet Amerikaanse, trouwt en gaat met haar naar de VS. Foto: Ramas, Creative Commons. St. Étienne Mle 1907
- Arthur Lehning en de Mauserkratten
Foto: Rob Mieremet / Anefo, Creative commons Een aspect dat in mijn roman De vlinder in de inktpot misschien te weinig aan bod komt, is de verhouding tussen de communisten en de anarchisten in de Spaanse burgeroorlog. Aanvankelijk kent de Spaanse anarchistische vakbond, de CNT, een miljoen leden en zijn de communisten een splintergroepje. Het is deze grote groep die zo snel mogelijk overgaat tot het anarchistisch ideaal van zelfbestuur: het onteigenen van land, organiseren van gratis onderwijs en gratis gezondheidszorg. Het opzetten van deze nieuwe samenleefstructuur gaat ten koste van de strijd tegen de opstandelingen. De communisten hebben de steun van Stalin en werken goed aan hun public relations. Ze afficheren zich als een soort redelijke partner voor de relatief gematigd linkse landen van Europa, zoals Frankrijk en Engeland, misschien vanuit het besef dat die landen geen groep zullen steunen die zo radicaal is in de onteigening van privébezit en het verbannen van religie. Daarom hamert de communistische partij op het winnen van de oorlog, en als dat eenmaal geregeld is, komt die arbeidersrevolutie wel een keertje. Alsof je een revolutie in de koelkast kan zetten. Die propaganda werkt, want de Spaanse communistische partij groeit als kool, maar de uitwerking mislukt. Niet alleen ontzeggen Frankrijk en Engeland hun steun (‘het is een binnenlandse aangelegenheid’ luidt het non-interventie-argument) aan de wettige regering van Spanje, maar de interne strijd tegen de andersdenkenden in eigen gelederen vreet ook veel te veel energie. Naast de anarchisten moest er ook worden afgerekend met de gematigde socialisten en vooral de trotskisten van de POUM die de revolutie zo snel mogelijk wilden uitlokken. Een smerige oorlog-binnen-de-burgeroorlog die culmineerde in de infame meidagen van Barcelona in 1937, waar de communisten afrekenden met alle andersdenkenden binnen links. Vanaf dat moment was het niet veilig meer om af te wijken van de communistische dogma’s. De CNT, die enorme anarchistische vakbond, begreep wat er dreigde te gebeuren: ze zouden uit de geschiedenis worden geschreven. In allerijl wordt het archief van de vakbond in een veertigtal Mauserkisten geladen en overgedragen aan het IISG, het internationaal instituut voor sociale geschiedenis. Dat is nu een florerende organisatie waar ik dankbaar heel veel gebruik heb gemaakt van de archieven, maar kende toen maar vier medewerkers. De man die de archieven in ontvangst nam, en in 1939 wist te behoeden voor Duitse confiscatie door ze door te sturen naar Oxford, is de Nederlandse anarchist Arthur Lehning. In 1927 is hij de oprichter van het internationale avant-gardistische tijdschrift i10 en in 1999 – hij is dan 99 of 100 jaar oud – krijgt hij de PC Hooftprijs. Daartussen gebeurde meer dan in een blogbericht past, meer dan in een roman past, maar ik citeer graag enkele relevante stukken uit een interview dat ik in het IISG aantrof. Ik trof hier in Barcelona een stad vol enthousiasme die me sterk deed denken aan de verhalen van Gustav Landauer over het Rusland van oktober 1917. Het karakter van die revolutie was vooral vreugde. Ja, het zal je maar gebeuren dat je hier komt en de hele stad is in handen van jouw organisatie. Op de Ramblas speelde men van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat beroemde anarchistische liederen als Hijos del pueblo en Triunfo de la revolucion. Overal ontstonden spontaan agrarische communes, de fabrieken werden gecollectiviseerd, dat was uniek in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. … Ik kende natuurlijk de theorieën, de verhalen, maar ik zag het hier gebeuren. Ja, wat anders is, is dat het klimaat van zo’n hele stad in het teken staat van deze ideeën. Geen slogans, maar metterdaad een omwenteling. Van de ene op de nadere dag waren alle organen en instellingen van de republiek verdwenen, ze bestonden eenvoudigweg niet meer: de bureaucratie, het leger, de politie en de Guardia Civil. De arbeiders hadden het overal voor het zeggen. … Een van de dingen die men zich al snel realiseerde, was dat de euforie op een gegeven moment in botsing komt met de werkelijkheid van alledag. … Er waren dorpen waar al het geld verbrand werd. El fusil de hoy garantiza la cultura de manana; het geweer van vandaag garandeert de cultuur van morgen. Een aanstekelijke leus vooral voor de vele intellectuelen in en buiten Spanje die zich wel tot de anarchisten aangetrokken voelden. Maar de anarchisten moesten van buitenstaanders eigenlijk maar weinig hebben. … De CNT was voor 100% een arbeidersorganisatie en het was in Spa veel minder dan in andere landen mogelijk dat intellectuelen ook een rol speelden in die beweging. … Wanneer je, zoals Jef Last, met een pet op ging lopen, keken ze daar meteen doorheen. Je moest natuurlijk in zo’n organisatie als intellectueel geen dingen gaan decreteren zoals de politieke commissarissen bij de communisten dat deden. Het was altijd veel praten, ‘palabras, palabras, palabras.’ “Het geweer van vandaag garandeert de cultuur van morgen.” Als je een archief redt in de houten kratten waar eerst machinegeweren in hebben gelegen, dan neem je dat heel serieus.
- Lekker ongeloofwaardige naam.
Ik heb bij het schrijven van De vlinder in de inktpot lang gedacht dat ik wat afstand moest scheppen tussen werkelijke personen en de personages die ik in het boek presenteer. Niet alles in mijn roman 'klopt' volledig. Dat kan heel makkelijk door de namen iets aan te passen. Als je vertelt over Modest Remington is het duidelijk dat het over Ernest Hemingway gaat, zonder dat iemand mijn boek kan diskwalificeren als historisch onjuist. Ik vond dat uiteindelijk een zwaktebod. Niet alleen is de fictie sterk genoeg om enkele loopjes met de werkelijkheid te kunnen nemen, ook is de werkelijkheid soms een te sterk verhaal voor een geloofwaardige roman. Een mooi voorbeeld: Tijdens mijn research stuitte ik op een Amsterdamse hoofdinspecteur, later commissaris van politie die in 1937 al druk bezig was gevluchte Duitse communisten te arresteren en terug te sturen naar Duitsland, waar de Gestapo ze in dank overnam. Hij was al vroeg lid van de NSB, meen ik ergens gelezen te hebben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was deze man commissaris in Amsterdam Zuid, waar hij weer trachtte een goede verstandhouding met de bezetter te onderhouden. Ad van Liempt noemt hem ook in zijn boek over premiejagers (Kopgeld: Nederlandse premiejagers op zoek naar joden, 1943 (uitgeverij Balans, 2009). Tja, hoe zou die man heten? Ik zou het als romanschrijver niet durven verzinnen, maar die vent heette commissaris M.O.F. van der Heul. Overigens, Hemingway schreef zijn artikelen op een Corona, niet op een Remington...
- Carel Blazer fotografeert de tijdsgeest
Deze foto, een wat slordig afgeknipte scan, waarvoor excuses, vangt volgens mij de tijdsgeest van 1936 volledig. De foto is genomen in Parijs op quatorze juillet, 14 juli, de jaarlijkse nationale viering van de bestorming van de Bastille en daarmee het begin van de Franse revolutie in 1789 en het fundament onder de Franse Republiek. De sfeer in Europa begon te verharden in die tijd, de kiezers verlieten het politieke midden en zochten de randen van de politiek op, de rafelranden van de democratie. Fotografen van over de hele wereld waren in Parijs om dit in beeld te vangen, ook Robert Capa en Gerda Taro maakten een tussenstop om dit tijdsbeeld te vangen. De mooiste foto is gemaakt door de Nederlandse fotograaf Carel Blazer, die daarna ook nog mooie foto's in Spanje heet gemaakt. Let wel: we zijn dus drie dagen voor de opstand van de vier generalen in Spanje, het begin van de burgeroorlog. Je ziet links de man met de pet een communistische vuist opsteken en rechts de jonge vrouw de Hitlergroet brengen. Ze kijkt uitdagend, in fraaie couture gekleed, en is duidelijk aan het provoceren. Centraal op de foto staan mensen die het midden vertegenwoordigen, iemand die zo maar een student zou kunnen zijn, hij kijkt onbevangen naar wat zich recht oor hem afspeelt; een heer van een jaar of veertig, met alpinopetje - steekt hij voorzichtig ook een vuist op of is die van iemand anders? En rechts van de student een vrouw die dit tafereel met nauwelijks verholen afschuw gadeslaat. Om deze politieke tegenstelling, deze dreiging van geweld, en om de houding van de toeschouwers draaide het de volgende negen jaar in Parijs, in Madrid, in Berlijn, in heel Europa. Na de Spaanse Burgeroorlog heeft Blazer voor zover ik weet geen politieke foto's meer gemaakt. De negatieven van de foto's uit de burgeroorlog heeft hij verstopt onder de dakpannen van zijn huis in Amsterdam (om te voorkomen dat de Duitsers ze zouden vinden) en die zijn pas eind jaren tachtig teruggevonden.
- Valencia: over schrijven met Google Maps
Een roman over Spanje schrijven zonder research ter plaatse te doen: kan dat? Google Maps biedt uitkomst. Als ik een plaats wil beschrijven die van belang is in de roman, klik ik op de kaart en tientallen foto's poppen op. Problematisch wordt het natuurlijk als het heden er beduidend anders uitziet dan het verleden. Zo staat er op het Trocadéroplein in Parijs nu een standbeeld van maarschalk Foch te paard op een hoge, ovalen sokkel, maar dat beeld stond er in 1937 nog niet. Ik heb een gedetailleerde kaart van de wereldtentoonstelling van 1937 waarop je een veel hogere, ronde pilaar ziet, maar ik kan niet zien wat daar bovenop staat. Het zou een standbeeld kunnen zijn, maar zeker geen ruiter. Dan moet je daar maar een beetje omheen kletsen. Mijn personage Pit ziet die ronde pilaar en vergelijkt die met de Eiffeltoren die je vanaf dat punt ook goed kan zien. Of er nog wat op die pilaar staat, kan hij vanaf zijn plek niet zien, dus dan hoef ik er ook niet over te schrijven. Iets soortgelijks overkwam me in Valencia. Daar is de opening van het antifascistisch schrijverscongres dat in het tweede deel van de roman de centrale plaats van handeling is. p. 307: "We werden naar het gemeentehuis van Valencia gebracht. Dit ayuntamiento is een in de avondzon flonkerende voormalige kerk met aan weerszijden een koepeltje, diverse barokke elementen en een hoge moderne plint. De sokkels aan de gevel waren leeg – de heiligenbeelden waren eraf getrokken, maar er was nog geen alternatief. Het plein waar het gemeentehuis aan ligt, lijkt wel een verhoogd flaneerpodium, een wonderlijk ding met frivole art deco waterwerken, trappetjes en uitbundige verlichting. Als bezoeker kan je er vermoedelijk uitstekend opgemerkt worden. De tram reed er vlak langs, er was een bloemenmarktje. Onze chauffeur zette ons netjes voor de grote kerkpoort af. Ik grinnikte besmuikt: het leek me hoopvol dat de opening van het congres plaatsvond in een voormalige kerk, maar ik kon me zo voorstellen dat het flink wat collega’s een ongemakkelijk gevoel zou geven." Lezers die Valencia kennen, kunnen opmerken dat dit niet overeenkomt met hoe zij het plein in Valencia op hun vakantiefoto's hebben staan. 'Een verhoogd plein met art deco? De schrijver is duidelijk nooit in Valencia geweest.' Dat is zeker waar. Nochtans: er zit veel tijd in om dit te laten kloppen. Het gemeentehuis heeft nu een flink balkon, maar dat dateert uit 1944. En het hele plein is inmiddels onherkenbaar veranderd, het oude plein werd in de jaren vijftig gesloopt. Op de foto hierboven, een toeristische ansichtkaart, staat het plein afgebeeld zoals het was, een ontwerp van architect Javier Goerlich Lleó.
- De koffer van Capa
Robert Capa. Foto: Gerda Taro, publiek domein In 2013 diende ik bij het Letterenfonds een subsidieaanvraag in met deze titel. Ik wilde een roman schrijven naar aanleiding van een krantenartikel uit NRC van 2 februari 2008, waarin gesproken wordt over de vondst van de koffer van Capa. Robert Capa was het pseudoniem waaronder aanvankelijk drie jonge fotografen schuil gingen, André Friedman, Gerda Pohorylle en David Seymour. Gerda Taro overleed in de slag bij Brunete in juli 1937 en na de Burgeroorlog was het alleen Friedmann die zich achter die naam verschool. Capa vluchtte in 1939 naar Amerika, misschien omdat de grond hem als Joods-Hongaarse linkse fotograaf te heet onder de voeten werd. Het artikel in de NRC, geschreven door Mars van Grunsven, ging over een flinke hoeveelheid negatieven die Capa in 1939 mee heeft gegeven aan een assistent. De koffer werd aan een kolonel of een diplomaat meegegeven die hem meesleepte naar Zuid-Amerika. Na de oorlog was het bekend dat foto’s van de burgeroorlog van grote waarde konden zijn, zowel politiek als publicitair. Capa was een van de oprichters van Magnum fotografie, dus hij was prima op de hoogte hoe je foto’s van waarde kon voorzien. En toch heeft hij tot zijn dood in 1954 geen moeite gedaan die koffer op te sporen. Een nazaat van de diplomaat vond de koffer begin jaren 90 in Mexico-City op zolder, wist te achterhalen dat ze van Capa, Gerda Taro en Chim (David Seymour) waren en nam contact op met de Robert Capa Foundation in New York, die onder leiding van Capa’s broer Cornell stond. En beide partijen bezwoeren dat het niet om geld ging, maar ze hebben er 20 jaar over gedaan om die koffer van Mexico City naar NYC te brengen. Twin-tig jaar. Ja, wat speelt er dan? Dat triggerde me heel erg. Wie stond er op die foto’s? Welk geheim verhaal werd er verteld? Was er nog meer interesse van andere partijen? En is de koffer uiteindelijk wel compleet aangekomen in New York? Ondertussen is de focus van de roman verlegd. Oorlogsfotografie is gebleven als thema, maar Capa's rol in de roman is gemarginaliseerd. De complete inhoud van de koffers is inmiddels uitgegeven in een mooie dubbeluitgave van de ICP. Hoewel, of het helemaal compleet is, weet je natuurlijk niet.